Frans Kiel - 14 Juli 2011

Aalsmeer – “Ik heb altijd een schaar bij me” zegt Frans Kiel. Want hij kan geen boom of struik tegenkomen of Frans bekijkt wat er aan verbeterd kan worden. Zijn passie is tuinieren; en daar gaat hij heel ver in. Frans heeft een kleine, maar absoluut unieke tuin, die vol staat met bijzondere planten en heesters. Vaak in miniatuur variant. Er zijn kleine waterpartijen te vinden, prachtige vormbomen in de meest exotische stijlen en kleurige composities van stenen en grint. In zijn tuin zijn 57 types coniferen te vinden, diverse esdoorns en een assortiment varens. Een kleine oase waar het goed vertoeven is. Frans is 67 en werkt al een aantal jaren als vrijwilliger bij Rozenholm, hij heeft de binnentuin veranderd en naast een afdak waaronder de bewoners in de schaduw kunnen zitten ook houten plantenbakken laten maken, waarin arrangementen zijn te vinden die Frans bedacht en gemaakt heeft. In het najaar plant hij de bollen en zoekt zorgvuldig de juiste kleuren uit. In het voorjaar zorgt hij weer voor het perkgoed. Arie de Groot, met wie we vorige week spraken, is zijn overbuurman en wil heel graag weten op welke leeftijd zijn passie voor tuinieren is ontstaan.

Frans Kiel: “Dat is al begonnen toen ik vier jaar was. Mijn vader is al jong overleden en ik woonde met mijn moeder en broers en zusjes in Leiden. Op zondagavond gingen wij vaak naar mijn tante toe. Die had een groente- en bloementuin. Ik moest van mijn moeder altijd eerst een hand geven als we binnenkwamen, maar het eerste wat ik deed was naar de tuin gaan en de dode bloemetjes uit de begonia’s plukken. Als je mij eerst gedag zegt, krijg je een reep chocola, zei mijn tante altijd. Maar ik vond de tuin interessanter. Dus die reep moest nog even wachten. Die kreeg ik wel als we naar huis gingen. Mijn tante hield mij altijd voor: “Als je groot bent krijg je misschien zelf wel een groente- of bloementuin.”

En dat is al snel gelukt?
“Ik woon al 39 jaar in Kudelstaart en ik heb mijn eerst tuin in de Graaf Willemlaan aangelegd. Met achterin een volière en schuin in de hoek een rotstuin. Later zijn we verhuisd naar de van Leeuwenhoekstraat. De bomen en struiken die ik daar heb aangeplant, staat er nu nog. Dertien jaar geleden zijn we hier in de Gallileistraat komen wonen. Het was een woestijn, met een stukje braak liggende grond van de gemeente. Daar heb ik iets moois van gemaakt.”

Heb je ook een opleiding gevolgd in de tuinbouw of sierteelt?
“Ik woonde in een tehuis, maar moest daar weg toen ik een jaar of twaalf was. Ik heb toen aangegeven dat ik graag op een boerderij of kwekerij wilde wonen. Ik ben bij pleegouders in De Kwakel geplaatst, die een anjerkwekerij hadden. Daar heb ik de tuinbouwschool gevolgd. Ik heb er een jaar of vier gewoond en toen ben ik overgeplaatst naar een gezin in Lent, bij Nijmegen. Daar had ik meer mogelijkheden om het vak beter te leren en heb ik tuinbouwcursussen gevolgd.”

Je zegt cursussen, werkte je er ook bij?
“De mensen in Lent hadden een grote kwekerij met enorm veel planten. Er was veel handel naar Duitsland. Alles op het gebied van de sierteelt en tuinplanten heb ik daar geleerd. Maar het was wel dag en nacht werken. Als ik een cursus wilde volgen moest ik dat maar op zondag doen. Ik kreeg een soort privéles omdat ik in De Kwakel de opleiding niet af had kunnen maken. Ik ben in Lent gebleven tot ik in militaire dienst moest en toen ik daar eenmaal zat heb ik om wat geld te verdienen de tuinen van de sergeanten onderhouden.”

Ik begrijp dat je in een tehuis hebt gewoond, wil je daar iets over vertellen?
“Mijn vader is heel vroeg overleden en mijn moeder kon het gezin niet aan. Wij zijn door de voogdij uit huis gehaald en in een kindertehuis in Lisse geplaatst. Dat had voor- en nadelen. Het voordeel was in ieder geval dat ik schone kleren kreeg. We hadden bijna niets, ik sliep met mijn broertje in één bed, geen vloerbedekking op de grond, gewoon de houten planken; het was pure armoede.”

Maar het lijkt me afschuwelijk om bij je moeder weggehaald te worden. “Dat was het ook. Bij ons op zolder lagen zakken met schapenwol, van een schapenboer in Leiden die daar zijn wol opsloeg tot hij die ging verkopen. Mijn moeder kreeg wat geld voor die opslag. Toen mijn zus riep dat er een zwarte auto voor de deur stopte, ben ik in een van die zakken weggekropen. Het leek wel of ik aanvoelde dat er iets ging gebeuren. Ze konden me eerst helemaal niet vinden, tot ik het zo benauwd kreeg in die zak en wel tevoorschijn moest komen.”

Toch wel een andere jeugd, dan de meeste van ons gewend zijn?
“Ja, maar wij wisten niet beter. Het was niet altijd makkelijk, maar ik heb er ook goede dingen meegemaakt. Over het geheel genomen heb ik er geen slechte tijd gehad. Met twaalf jaar moest je het kindertehuis uit; dan werden de jongens te gevaarlijk voor de meisjes. Ik ben toen bij het gezin in De Kwakel geplaatst. Dat was op 5 mei, traditioneel Bevrijdingsdag, maar voor mij betekende het een dubbele bevrijding. Ik heb bij het gezin in De Kwakel heel goede jaren gehad.”

En van tuinieren je vak gemaakt?
“In militaire dienst kreeg ik aangeboden om bij te tekenen, want ze waren erg tevreden over me. Maar daar had ik geen zin in. Ik heb eerst bij een orchideeënkwekerij in Den Haag gewerkt, maar ik wilde toch weer terug naar De Kwakel. Daar kon ik weer bij kennissen in een kwekerij komen werken. Ik heb mijn hele leven in de sierteeltsector gewerkt, want daar lag toch mijn hart. Sinds ik niet meer werk, besteed ik heel veel tijd in Rozenholm. En met veel plezier.”

Wie ga je uitnodigen voor het volgende gesprek?
Jan Blom; zijn tuin is met de feestdagen altijd prachtig verlicht. Dat betekent een hoop werk. Ik wil wel eens weten, wat hem beweegt om dat te doen?

 Bron: Witte Weekblad 2011