Piet Bocxe - 26 Februari 1998

De Kwakel- Op de vraag van de heer Dalmeijer heeft de heer Bocxe een duidelijk antwoord: 'ik ben in 1993 verstrikt geraakt in de ziekte kanker en ik heb het geluk dat ik het nog na kan vertellen. Er zijn zat mensen die het niet redden. De heer Dalmeijer is niet mijn huisarts maar een heel goede vriend en samen met de heer Pieter Bots, die mijn eigen huisarts is. hebben zij mij geweldig opgevangen.'

Hij vervolgt: 'het begon met het plassen van bloed en ik had van verschillende mensen wel eens gehoord dat je binnen vierentwintig uur naar een dokter moet gaan als er iets mis aan de 'waterleiding'. Dat geldt voor mannen en vrouwen. Ik ben dus meteen naar de heer Bots gegaan en hij heeft mij direct doorgestuurd naar een specialist in Haarlem. Daar ben ik op oudejaarsdag om drie uur geweest, bij de heer Groen, een uroloog. Na onderzoek ben ik heel snel daarna, op 6 januari, geopereerd aan mijn blaas. Ze hebben poliepen verwijderd en op kweek gezet en toen die kwaadaardig bleken te zijn ben ik twintig keer bestraald. Maar het woekerde zo hard door dat ik op 4 mei 1994 opnieuw moest worden geopereerd, na een week liggen zonder voedsel, ik kreeg alleen wat astronautenvoedsel omdat het lichaam goed schoon moest zijn. Die operatie was heel bijzonder. Voorheen werd een patiënt zoals ik geholpen en dan kreeg men een zakje buiten het lichaam om de urine op te vangen. Een zogenoemde brickeroperatie. Ik was de eerste patiënt in het Spaarneziekenhuis in Haarlem en de zevende in Nederland die een nieuwe vorm van operatie onderging: een Indiana Patch. Daarbij nemen ze een stuk darm van zestig centimeter die ze vervolgens doorsnijden en halveren zodat er een klein zakje ontstaat en op dat zakje laten ze dan de nieren uitlopen. Daarnaast hebben ze vanaf mijn buik een stukje darm naar de patch laten lopen.

Als ik nu moet plassen gaat dat met een plastic slangetje en dat gaat perfect. Iedereen is tevreden en ik zelf ben na drie en een half jaar ook nog steeds tevreden.' Hij zegt: 'Enige tijd na de operatie ben ik benaderd door artsen hier in de buurt om contact op te nemen met patiënten die hetzelfde moeten doormaken. Aan hen vertel ik mijn verhaal, dan geef ik ook wel eens een demonstratie. Ik ben bij een man in Haarlem geweest die absoluut niet durfde, maar hij moest. Toen ik wegging was hij zo content dat hij de volgende dag meteen een afspraak heeft gemaakt. Ook iemand hier in De Kwakel heb ik begeleid en helaas is hij een week na de operatie overleden aan een hartstilstand. Zelf heb ik er nooit aan gedacht dat ik met één been in het graf stond.

Waarom niet? Heel simpel, ik heb een heel druk bestaan. Een eigen zaak vergt gewoon heel veel tijd. Die bestralingen deden me niets en ik heb nooit pijn gehad. Behalve dan toen de krammen eruit moesten worden gehaald, zo'n zes weken na de operatie. De kanker op zich doet geen pijn en dat is nu juist de ellende. Ik zeg wel eens dat iedereen met kanker loopt alleen openbaart het zich niet altijd. Een nichtje van mij was nooit ziek en toen kreeg ze een stijve nek. Kort daarna zat er een flinke bult en binnen drie weken overleed ze aan kanker ondanks dat ze tussendoor naar de dokter was geweest.
Er zijn meer patiënten dan men denkt. Ik wil de mensen waarschuwen om niet te lang ergens mee door te lopen. Veel mensen hebben angst voor artsen en dat is helemaal niet nodig natuurlijk. Ik was ook nog nooit bij een arts geweest. Ik heb veertig jaar gewerkt en ben nooit een dag ziek geweest. Maar veel mensen gaan gewoon te laat naar de dokter. Ik ben ook blij dat Peter Bots het zo goed heeft aangepakt. Daar bewonder ik hem om.'

Hoe gaat dat begeleiden in zijn werk en is er een vereniging voor patiënten met deze ziekte?
'Ja, die vereniging heet Harry Bacon, gevestigd in Utrecht en daar ben ik lid van. Vanuit die vereniging worden wel eens lezingen gehouden en dat is heel interessant, vooral voor nieuwe patiënten. In het begin heb ik ook last van natte pakken gehad maar je went er snel aan en leert er mee leven. Daarna gebeurt dat niet meer. Meestal is er eens in het jaar een bijeenkomst en dan vertellen doktoren daarover, met name over de nieuwe ontwikkelingen. Ikzelf heb er nooit een probleem van gemaakt. Ik ben er juist heel open over. Ook in het openbaar vertel ik gewoon mijn verhaal. Als ik dat niet zou doen en mensen zien mij met mijn tasje met spullen rondlopen, dan krijg ik alleen maar nieuwsgierige blikken. Ik leg liever uit wat er met mij aan de hand is. Anders zou het voor jezelf een probleem kunnen worden. Hoe meer aandacht eraan geschonken wordt hoe beter het is.
Sommige mensen willen wel eens zien hoe dat gaat, dan zeg ik: loop maar mee.'

U schijnt een groot verteller te zijn, kunt u iets vertellen over de jaarlijkse voettocht die u onderneemt?
'Die heb ik al achter de rug. In 1983 ben ik uitgedaagd door de heer Prenger die met de vut ging. Hij was net als ik lid van de Rotary. Hij wilde na zijn pensioen niet stilzitten; hij had het plan opgevat om van de Noordzee naar de Mediteranee te wandelen. Van Bergen op Zoom naar Nice. Helaas moest hij door zijn gezondheid de tocht staken maar ik ben met andere vrienden doorgegaan en vanaf dat moment gingen we elk jaar zeven dagen en later acht dagen lopen. We trokken de reis naar het beginpunt ervan af. Elk jaar gingen we vanuit de plaats waar we het jaar ervoor waren gestopt.
In totaal hebben we er dertien jaar over gedaan. Het was 2500 kilometer lopen.
In 1996 zijn we in Nice aangekomen en het jaar na de operatie ben ik ook gegaan. Maar ik moest me wel van te voren en na afloop van de tocht meteen in het ziekenhuis melden. Want het is toch zwaar.

Vorig jaar ben ik met mijn vrouw en de kleinkinderen, drie jongens van zeven, negen en elf jaar het Pieterpad gaan lopen. Want die jongens moeten ook leren. Van Pieterburen tot aan Sleen, 115 kilometer in zes en een halve dag hebben we met ze gelopen en ze vonden het prachtig. Ze vragen nu al of we gaan. Dat doen we natuurlijk.'

U bent oud-eigenaar van restaurant Leenders. Kunt u iets over het restaurant vertellen?
'Ik ben op 5 oktober 1947 begonnen als bakkersknecht bij de familie Leenders. Op zondagavond
moest ik om tien uur binnen zijn en ik werkte van vier uur 's morgens tot laat in de avond. Inclusief kost en inwoning ging ik op zaterdagmiddag met vijftien gulden naar huis. Venten, bakken en hiernaast bij een horecabedrijf was ook van alles te doen. Mijn ouders hadden zelf een café met een kruidenierszaak en mijn vader was ook postbode. Zij wisten wel wat werken was. In 1955 ben ik met de jongste dochter van de familie Leenders getrouwd. De laatste uit het mandje, daar heb ik me over ontfermd. In april 1957 hebben wij de zaak van haar ouders overgenomen. En ik op mijn beurt heb de zaak vorig jaar overgedragen, na veertig jaar, aan mijn zoon Ad en zijn vrouw Joke. Nu doe ik van alles en nog wat. Ik moet niets en mag alles. En zo spring ik een beetje bij. Alleen maak
ik het 's avonds niet laat meer. Daar heb ik geen zin meer in.'

U bent het aanspreekpunt voor mensen die door een rouwproces moeten gaan. U doet dat vrijwillig, hoe en waarom bent u zich op dat gebied gaan bezighouden?
‘ Ik ben in 1961 benaderd door een van de heren van de begrafenisvereniging in De Kwakel.
De meeste mensen zijn ook lid van die vereniging. Ik ben toen gevraagd om te dragen. Daar moet je tijd voor hebben en kwekers en mensen met een eigen zaak konden gemakkelijker een uurtje weg voor een begrafenis. Toen waren er hooguit een stuk of tien begrafenissen per jaar en nu is dat aantal wel gestegen naar twintig per jaar. De laatste zes jaar ben ik de uitvaartverzorger. Vroeger deed de koster dat, Gerrit Hogeboom en daarna zijn er nog een paar anderen geweest die het hebben overgenomen. Later ben ik gevraagd en sinds 1990 ben ik de aanspreker. Dat houdt wel in dat je 24 uur per dag beschikbaar moet zijn. Het is geen mooi werk maar wel belangrijk. Het is niet eenvoudig om de mensen te verlichten. Een uitvaartverzorger doet hetzelfde als ik. Het verschil is dat de eerste veel kostbaarder is. Ik doe ook de aangifte, moet daar voor toch heen en weer rijden en dat wordt niet betaald. We hebben ook twee dames die belangeloos de overledene verzorgen. Dag en nacht en allemaal vrijwillig. Niemand laat het afweten en dat is het mooie van zo'n dorp. Omdat ik in de horeca zit ken ik de mensen van haver tot gort, ik ken ze allemaal en ik weet ook alles van ze. Dat is een groot voordeel. Emotioneel is het zwaar maar ik kan er gelukkig goed mee omgaan. Thuis is het goed bespreekbaar en zelfs binnen het bedrijf kan ik erover praten. Als ik het alleen moest verwerken denk ik dat het zwaarder zou zijn. Ik krijg wel eens van familie bloemen gestuurd omdat ik alles zo netjes heb laten verlopen.'

Heeft u nog iets toe te voegen aan dit gesprek?
'Waar wij nu mee bezig zijn in De Kwakel, het Thamer Thuis-gebeuren, dat vind ik heel belangrijk. Ik denk dat het een goede zaak is om zoiets op te zetten en ik hoop dat zij ontzettend veel donateurs krijgen. Want het zou toch erg zijn als het niet zou werken. Op 5 februari kwamen de mensen kijken in de pastorie en toen heb ik er even een bankstel neergezet en heb Huub van Diemen benaderd om er vijf grote kostbare planten te brengen en dat is meteen geregeld. Dan ziet het er toch een beetje aangekleed uit. Misschien zijn er nog mensen die een goed bed overhebben waar de stichting iets aan kan hebben. Ik weet het niet, maar die mensen zouden contact kunnen opnemen met de Stichting Thamer Thuis.'

Aan wie wilt u het woord geven in het volgende kettinggesprek?
'Aan Willem Klijn. Hij is onze veilingmeester en doet dat al ruim dertig jaar geheel belangeloos en op een fantastische manier, Ik ben erg trots op hem. Ook op andere veilingen die voor een goed doel gehouden worden, komt hij meteen als ik hem bel. En ik vind dat zo'n iemand, die dat al jaren doet, wel eens in de schijnwerpers mag staan. Daarnaast is hij altijd kweker geweest en hij fokt honden. Ik wil hem vragen hoe hij dat allemaal kan opbrengen en combineert.

Bron:Witte Weekblad Foto: Patrick Hesse, Vision Quest