Kenia - Pater Theo Voorn

Als eerste kind van Jan Voorn en Mien van den Hoven werd ik op 20 december 1936 geboren. De volgende dag werd ik gedoopt in Sint Jan's Geboorte te De Kwakel met de namen: Theodorus, Wilhelmus, Alphonsus. Die namen bleken een familieplan te zijn, want de volgende broers heten Wim en Alfons. Daarna kwamen ook nog Frans, Nely, Johanna, Jos en Ria. Met zes ging ik naar school bij juffrouw Kreetz. Ik was klein en dus zat ik op de eerste bank, naast Tony Snabel. Dat was iets nieuws, want thuis hadden we toen nog geen meisjes en ik voelde me meteen op m'n gemak. Op de speelplaats speelden we toen nog gescheiden en daar maakte ik vrienden met degenen, die in mijn klas zaten: Roel, Tom, Ton en nog een Ton, Theo, Koos, Ko en Piet.

M'n vader had een winkel en dat zinde me niet en dus ontsnapte ik van huis zo vaak als ik kon, om met m'n schoolvrienden ergens rond te struinen of misschien in de tuin te "helpen". Het mooiste speelterrein was natuurlijk het fort, dat in onze kleine-jongensogen door onze Ome Frans veroverd was. Daar heb ik in de gracht ook leren zwemmen. Ik hield ook veel van lezen en in de vierde klas, bij meester De Kuijer, heb ik bijna de hele schoolbibliotheek gelezen. Waarschijnlijk was het een truc, om me rustig te houden. Dat lukte dus goed. Thuis hadden we ook boeken en ik verslond ze. Zo ook de missieblaadjes die af en toe binnen kwamen. Daar begon langzaamaan het gevoel te groeien, dat ik ook wel naar de Missie wilde. Toen ik dat ooit vertelde, zei m'n moeder meteen, dat ik dan eerst moest leren me beter te gedragen. Die zat. Maar toen ik in de zesde klas zat begon ik toch echt te zoeken naar contacten in die richting.

Als misdienaar kwam ik natuurlijk nogal eens een missiepater tegen en zij gaven me allerlei blaadjes en informatie, maar het bleek thuis niet veel indruk te maken. Totdat in de zomervakantie Wim Slof aan de deur kwam met een boekje over Missiehuis Sint Paul van de Mariannhill missionarissen. Een zus van hem was mijn Tante Katrien en dat was de link me eindelijk meer serieus te nemen. Op 7 mei 1949 was ik dan op het klein seminarie in de voorbereidende klas. Drie dagen later kreeg ik een blinde darm aanval en werd geopereerd en tien dagen later was ik weer thuis, om op te knappen. Net op tijd, om het "Groot Aannemen" mee te maken op 26 mei.

Weer terug op Sint Paul probeerde ik van alles te leren zoals Latijn en Frans. Dat was kaaien. Maar ik werd aangenomen voor de eerste klas. Daar bleek ik dan toch niet goed genoeg voor en ik moest die klas overmaken. Dat schijnt me toch goed gedaan te hebben, want van toen af werd het steeds beter tot aan het eindexamen van de zesde klas. Dat was het cruciale moment, om te kiezen en ik koos resoluut voor de Missie en in september 1956 werd ik in het noviciaat opgenomen. Dat was in Eysden en duurde een jaar, vol van allerlei geestelijke leerstof en oefeningen, die bij het kloosterleven horen en ons een basis geven het levenslang vol te houden, al lukt dat niet altijd.
Op 8 september 1957 legde ik mijn kloostergeloften af van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid. Veel mensen geloven het niet, maar dat laatste is nog altijd het moeilijkste.

Na een korte vakantie thuis en een maand bieten rooien op onze
boerderij, werden we (32, stel je voor) per bus naar Würzburg in
Beieren gebracht, om daar onze hogere studies op de universiteit te voltooien. We kwamen elk jaar voor de zomervakantie naar Nederland en daar werden we verondersteld te werken en/of te studeren. Ik werd eropuit gestuurd om Missie Kalenders te verkopen en dat ging me aardig goed af en zo kwam ik op heel veel plaatsen en deed allerlei ervaringen op. En de weekenden was ik meest ik De Kwakel, waar ik graag in de kerk hielp als dat nodig was. Ik was graag in De Kwakel en op die manier heb ik nog veel contact kunnen houden, maar later was dat steeds moeilijker en nu ken ik wel de gezichten, maar de namen
ontglippen me.

Het studeren van filosofie en theologie ging aardig goed en na vier jaar werd ik tot Diaken gewijd en op 16 juni 1962 in Rotterdam door Bisschop Jansen tot priester gewijd. Met een processie vanaf de Vrouwenakker werd ik ingehaald. De volgende dag deed ik mijn eerste plechtige H. Mis in de kerk van toen met pastoor Versteeg als ceremoniemeester.

Na weer een korte vakantie werd ik naar Wezel gestuurd, om daar mijn eerste pastorale ervaringen op te doen: m'n eerste bediening, m'n eerste trouwtje, etc. En ondertussen maar wachten op mijn benoeming voor de missie, waar ik me voor opgegeven had. Dat viel anders uit. Rond 15 augustus was pastoor Versteeg 45 jaar priester en ik was daar bij uitgenodigd en daar kreeg ik thuis een telefoontje, dat ik op 1 september in Spanje verwacht werd. Dat was een teleurstelling, maar m'n
moeder was er blij mee. Het zou overigens maar voor een paar jaar zijn. Ook dat pakte anders uit. In ieder geval, ik haalde m'n visa voor Spanje en precies op de eerste september 's nachts om drie was ik in Palencia, waar onze Congregatie juist een klein seminarie geopend had in een oud zomerhuis. De volgende dag was het feest in de stad en ik heb daar meteen voor het eerst stierenvechten gezien. Ik viel dus wel met mijn neus in de boter. Het plan was, dat ik een jaar zou krijgen om Spaans te leren. Ook dat liep anders, want een ander, die al Spaans kende, werd opgehouden door studies en kwam pas later.  Dat bleek Pasen te worden en zolang werd ik verantwoordelijk gemaakt voor onze
studenten buiten de klassen. Dus toezien dat ze op tijd opstonden, aten, studeerden, speelden etc. Prefect heette dat. Dus had ik maar een maand om Spaans te leren in plaats van een jaar.

Gelukkig hebben die studenten (72) mij Spaans bijgebracht, al was het niet altijd het beste .In de zomervakantie daarop ging ik eindelijk eens naar een echte cursus Spaans. Daar leerde ik tenminste de echte grammatica. Maar nu moest ik ook voor de klas: Godsdienst, Aardrijkskunde, Geschiedenis, Technisch tekenen. Ondertussen secretaris van de school. Toen bleek dat het in Spanje ook niet zo vlot meer ging met de roepingen, kreeg ik een auto (Seat 600), om de dorpen af te grazen naar leerlingen voor onze school en dat heb ik gedaan tot augustus 1979. Toen kreeg ik eindelijk verlof om naar Zuid-Afrika te gaan, al was het maar voor een jaar. In Zuid-Afrika was toendertijd de Apartheid en die zagen niet graag missionarissen het tegendeel preken. Ik kreeg dus geen visum; maar die apartheid had zelf kleinere zelfstandige staten gesticht, al waren die wereldwijd niet erkend. Een van onze missiegebieden ligt in Transkei en dat was zo'n Bantoestan.

Een van onze missionarissen tipte mij, dat in Amsterdam, in de Zuid-Afrikaanse toeristenwinkel daar, iemand was die me helpen kon. En jawel hoor. Daar was een Afrikaan, die alle stempels en zegels had om mij een visum voor Transkei te bezorgen. Met dat papier ging ik naar de Zuid-Afrikaanse ambassade en daar kreeg ik een doorreisvisum van 72 uur. Dus ticket kopen en wegwezen. Op 4 september 1979 landde ik in Zuid-Afrika na een tussenlanding in Windhoek (Namibië). Dezelfde dag nog naar Durban, waar een paar broeders me oppikten en me naar Mariannhil brachten, waar ooit ons missiewerk begon in 1882. Vandaar werd ik twee dagen later naar een begrafenis gebracht, waar weer een ander was, die me vandaar naar Mthatha bracht. Weer een dag later werd ik opgehaald door een broeder die ik ging vervangen, want hij ging op verdere studie. Daar werd ik weer prefect, nu over 134 jongens, meest van Soweto van Johannesburg en van Crossroads van Kaapstad, twee van de beruchtste krottensteden van die tijd. Met zulke jonge mensen samen leven is nogal problematisch. De meesten van hen waren al eens in de gevangenis of anderszins met de politie in aanraking geweest. We hadden zeven klassen en de jongste was 8 en de oudste 24. Ze waren opgegroeid in angst en liepen altijd met stokken, die pakte ik af, om ze te leren, dat dat in een normale school niet nodig was.

Die stokken gingen naar de keuken, waar ze als brandhout dienden. Dit zeg ik als een klein teken van hoe het er toeging in die plaats (St. Michael's Mission, Cwele). Onder de vakantie kreeg ik een auto (VW) om onze andere missieposten te leren kennen en dat was voor mij natuurlijk het mooiste gedeelte van mijn eerste Afrika ervaringen. Toen de tijd om was, al rekte ik het met nog een half jaar, weer terug naar Spanje. Daar was ondertussen de klad erin gekomen, net zoals met de overige
klein seminaries in heel Europa. Het nam wat tijd, maar in ‘85 werd ons seminarie aan de bisschop van Palencia verkocht, die blij was met zo'n modern gebouw, want zijn vorige klein seminarie was tot dan toe gehuisvest in een klooster uit 1400.

Nu werd ik als propagandist aangesteld en ging met slides de
parrochies en scholen af, om over de Missie te praten en ik deed dat met andere missionarissen van andere Congregaties tot augustus 1987, toen ik met m'n broer Alfons naar Benidorm gestuurd werd als toeristen kapelaans. Daar zijn we bijna drie jaar geweest. Het schijnt dat we niet genoeg geld en roepingen van die plaats kregen en dus werd ook dat weer stop gezet. Daarna was ik een tijdje in Madrid, dan Salamanca en nog later in Leon, maar altijd met hetzelfde werk: Missie animatie. Eindelijk besloten mijn oversten me dan toch nog een kans te geven naar de Missie te gaan en na allerlei burocratische rompslomp kwam ik toch weer in de Transkei terecht. Dat was 21 april 1994. Ik werd benoemd tot pastoor van Libode Missie Sint Nicolas met 15 buitenstaties. Daar waren missiezusters van het Heilig Kruis, die zorgden voor een school en voor mij. Gelukkig had mijn voorganger alles goed georganiseerd en hoe en wanner ik wat en waar moest doen en wezen was allemaal geregeld. De 27ste april van dat jaar waren de eerste vrije algemene verkiezingen voor heel Zuid-Afrika en ik voelde dat ik op een historisch moment in Afrika was: twee weken later hadden we de eerste Afrikaanse president: Nelson Mandela, die overigens van een buurmissie is, hier niet ver vandaan. Daar heb ik mijn best gedaan de taal te leren en ik ben zover gekomen, dat ik mijn preken kon voorlezen, wat ik niet gewend was. Na een tijdje klaagde ik bij de bisschop dat het teveel was voor een alleen en of er niet een assistent te vinden was. Die kreeg ik, maar dan moest ik het baantje van vicaris-generaal overnemen van een ander, die tot subsecretaris van de bisschoppenconferentie was benoemd. Met die assistent ging het wel wat beter, wat het werk op de buitenstaties betreft, maar nu werd ik her en der gestuurd, om conflicten op te lossen in andere parochies.

De bisschop werd ziek en trad af en we kregen een administrator: de bisschop van Aliwall North, die kwam maar af en toe en dus kreeg ik er nog meer werk bij. Eindelijk kregen we een eigen bisschop en ik dacht van dat vicaris zijn af te wezen, maar nee. Hij hield me aan, totdat ik hem eindelijk eens echt kon zeggen, dat het allemaal teveel was. Toen onthief hij me van alle verantwoordelijkheden en kon ik eindelijk op vakantie gaan, maar wel voorgoed. Dat was eind augustus 1999. Toen was ik in Rome en werd tewerkgesteld in de archieven en de Afrika bibliotheek, die we daar hebben voor mensen die iets over Afrika studeren. Het zinde me niet erg, al was het inderdaad een verademing vergeleken met het werk in Transkei. Toen ik hoorde dat er voor onze nieuwe stichting in Kenya geen priester was, vroeg ik of ik daar heen kon, want tenslotte kon ik de H. Mis met ze vieren. Na enige tijd kreeg ik inderdaad mijn benoeming voor ons huis in Nairobi als assistent van de overste. Zo gezegd, zo gedaan, na een korte vakantie in De Kwakel landde ik op 4 april 2002 in Nairobi.

Daar ben ik nog steeds, al ben ik dan nu op vakantie om mijn 50-jarig priesterfeest in de parochie te vieren. In Nairobi ga ik voor in de H. Mis en help de studenten wegwijs bij hun studies. We hebben nu intussen twee huizen en ook al twee priesters van daar, die in de opleiding helpen. Het is de bedoeling dat er een dag komt, dat we het allemaal in handen van onze Afrikaanse medebroeders kunnen overlaten. Nu ik op vakantie ben merk ik ook dat veel dingen veranderen, en toch, als ik in De Kwakel ben voel ik me er altijd nog erg thuis, al ken ik niet veel mensen meer bij naam, maar wel bij gezicht. Het feest was geweldig en ik hoop toch nog in de toekomst De Kwakel te bezoeken. Ik zou wensen dat die geest van saamhorigheid er blijft en aan de komende generaties wordt doorgegeven, want dat maakt De Kwakel tot het mooiste dorp in de wereld.  Met de beste wensen en groeten aan iedereen van  Pater Theo Voorn, cmm.

06 juli 2012.