Rien van Egmond - 2 Juli 2015
De Kwakel - Rien van Egmond gaat met plezier naar zijn werk als directeur van basisschool De Zon. Het is de school waar hij als vierjarig jongetje voor het eerst de wereld van het onderwijs betrad en waar hij veertig jaar geleden als leraar zijn carrière begon. Vorige kandidaat Edward Verburg wil hem vragen of hij altijd al directeur wilde worden en of hij vindt dat het onderwijs verbeterd is in vergelijking met zijn begintijd.
‘Ik ben in 1975 begonnen, maar toen had ik nog geen idee dat ik directeur wilde worden. Ik had hier stage gelopen en mocht na mijn opleiding als leraar komen werken. Na een jaar of tien kwam de Meerwijk in beeld. Er volgde een sollicitatieprocedure en ik werd benoemd tot directeur van De Springschans. Ik kijk terug op een fantastische periode. We hebben daar met elkaar iets heel moois neergezet. Dat geeft veel voldoening. Ik heb daar zevenentwintig jaar gewerkt. Per 1 juni 2014 ben ik bij De Zon begonnen.’
Hoe bevalt het om directeur te zijn?
‘Ik geef nog heel incidenteel les, maar ik heb er absoluut geen spijt van dat ik directeur ben geworden. Ik kom de kinderen elke dag tegen. Een organisatie leiden is ook heel boeiend. Als directeur ben je niet alleen verantwoordelijk voor het onderwijs, maar ook bijvoorbeeld voor het personeel, het budget en het gebouw. Dat is anders dan in het begin. Toen werd veel gedaan door het bestuur, maar dat heeft nu meer de rol van toezichthouder. Er wordt nu veel meer van een directeur verwacht. Dat past absoluut bij mij. Mensen in het onderwijs hebben meestal geen commerciële instelling. Voor een groot deel zijn het idealisten. Ze laten zich niet leiden door het salaris, anders gingen ze het onderwijs niet in. Ik ben ook een idealist. Ik wil bezig zijn met het opvoeden van kinderen, met de maatschappij een beetje beter maken. Ondanks alle bezuinigingen die mijn plezier zouden kunnen verminderen, ga ik met plezier naar mijn werk. Je ziet effect van wat je doet. Het plezier straalt van de kinderen af.’
Zijn er nog meer verschillen ten opzichte van vroeger?
‘Kinderen die niet goed mee konden komen, gingen vroeger naar speciaal onderwijs. Tegenwoordig blijven deze kinderen vaker gewoon in de klas. Dat vraagt veel van de leerkrachten. Bovendien is de gemiddelde groep groter dan een paar jaar geleden. Om passend onderwijs te geven hebben wij onderwijsassistentes in dienst. We zouden absoluut niet zonder kunnen. Ook kleuters die geen Nederlands spreken, zitten gewoon in de klas, dat gebeurde in het begin nooit. Vergeleken met vroeger worden de vorderingen van het kind meer gemeten. Maar ze meten niet hoe sociaal sterk een kind is of hoeveel leerplezier ze hebben en dat vinden wij juist belangrijk. Nog een groot verschil is dat er bijna geen meesters meer zijn. Er werken te weinig mannen in het basisonderwijs. Ik ben de enige man die hier werkt. Helaas zie ik dat voorlopig niet veranderen. De kinderen zijn niet veranderd. De omgeving en de manier van opvoeden zijn misschien veranderd, maar de kinderen zijn nog net zo spontaan en hebben nog net zoveel plezier. Dat maakt dit beroep fantastisch.’
Heeft u een visie voor deze school?
‘Dit was al een goede school, maar ik zou graag willen dat de school nog dichterbij het dorp komt, bij de sportvereniging, het dorpshuis en de muziekvereniging. Het dorp ben je met z’n allen. We zijn allemaal bezig met dezelfde kinderen. We zijn afhankelijk van elkaar en zoeken naar een positieve benadering. De muziekvereniging geeft muziekles op school. Dat is goed voor ons en goed voor hen, want zij krijgen er misschien nieuwe leden door. We kunnen elkaar versterken. Ik vind het belangrijk de kinderen mee te geven dat het goede mensen zijn, dat ze op een ander durven te vertrouwen. Je hebt andere mensen nodig.’
Hoe is uw thuissituatie?
‘Mijn twee kinderen hebben ook op De Zon gezeten. Ze zijn nu begin dertig en wonen in Aalsmeer. Samen met mijn vrouw Ria woon ik in De Kwakel, tegenover de school. Ik fiets heel veel, soms alleen, soms samen met mijn vrouw. Ik heb vanaf mijn zesde tot mijn 52ste gevoetbald bij KDO. Eerst in het veld, later in de zaal. Helaas heb ik een knieblessure, anders zou ik nu nog voetballen. Ik houd van tv kijken. Geen films, daar heb ik geen geduld voor, maar series of sportactiviteiten. Ik lees te weinig, daar heb ik alleen tijd voor in de vakantie. Sinds kort golf ik een beetje met mijn zoon op de baan in Nieuwveen. Regelmatig help ik in het dorpshuis, waar mijn vrouw al vanaf het begin werkt. Dat is absoluut een hobby van me. Ik voel me beter achter de bar, dan ervoor. Ik vind dat iedereen op zijn eigen wijze iets terug hoort te doen voor de omgeving waarin je leeft. De bereidheid om je als vrijwilliger in te zetten in De Kwakel is groot. Ik ben secretaris geweest van de begrafenisvereniging, trainer van een voetbalteam, penningmeester van de zaalvoetbal. Dat past bij mij. Het is totaal iets anders dan ik overdag doe. Dat zorgt voor geestelijke ontspanning.’
Wie wilt u als volgende kandidaat uitnodigen?
‘Henny Kouw. Hij heeft een souvenirwinkel in Amsterdam en woont een jaar of vijftien in De Kwakel. Ik vraag me af hoe hij het voor elkaar heeft gekregen om een ras-Amsterdammer te blijven en toch te integreren in De Kwakel.’
(Bron: 2-7-2015, Conny Vos voor het Witte Weekblad en Robert Joore - fotograaf)