1964 - Vader en moeder van de Kwakel
1923 was een belangrijk jaar voor De Kwakel. Toen deed het echter P. Grave zijn intree in het dorp. “Zo is dat nou het nieuwe hoofd van de H. Hartschool”, mompelden de Kwakelaars, toen ze de kleine gestalte van de heer Grave zagen. “Die vrouw van hem kan ook les geven. Nou het zal ons benieuwen.”
Het echtpaar Grave slaagde erin om binnen enkele weken het vertrouwen van de bevolking te winnen en na een paar maanden werd de heer Grave al “de burgemeester van De Kwakel” genoemd en korte tijd daarna stond het echtpaar bekend als “de vader en moeder van De Kwakel” In de Uithoornse Prinses Christinalaan hebben wij met de heer Grave (74) en zijn vrouw (71) een gesprekje gehad over de Kwakelse tijd.
In 1955 ging het schoolhoofd met pensioen, daarna gaf hij nog 5 jaar les in Breukelen waarvan een jaar als schoolhoofd. Daarna stond hij tot juli van dit jaar voor een Uithoornse klas.
“Ik had nog best langer door kunnen gaan, maar de minister stak er een stokje voor,” zegt de heer Grave, een vriendelijke man, met twinkelende pretogen.
Helpen
Toen het echtpaar in 1923 in De Kwakel kwam, heerste in het dorp grote armoede. “Wij waren echter wel wat gewend, mijn man was leraar aan een ulo in Dordrecht geweest en ik had les gegeven op een school waar alleen de moeilijkste kinderen kwam”, aldus mevrouw Grave. In Dordrecht hadden zij een grote ervaring opgedaan, ook op het terrein van het charitatieve werk. Mevrouw Grave had een EHBO-diploma en dat maakte haar in De Kwakel meteen een persoon van gezag.
“We hadden hier alleen dokter De Jong en die moest met zijn fietsje het hele gebied door”. Hij was alleen telefonisch bereikbaar op de uren dat het hulppostkantoortje open was en om te voorkomen dat de arts een vergeefse fietstocht naar het dorp maakte, kwamen de patiënten eerst bij mevrouw Grave.
Zij beoordeelde of hulp van een arts was gewenst. In die tijd had De Kwakel ook nog de nabuurplicht, hetgeen inhield dat de buren elkaar onder alle omstandigheden bijstaan. “Ik was toen nog enorm bang voor de dood en voor geen goud zou ik willen helpen bij iemand die was overleden”, vertelt mevrouw Grave, totdat ik geroepen werd bij een jongetje dat uit een sloot was gehaald. Iedereen dacht dat het knaapje dood was, ik eigenlijk ook, maar ik probeerde kunstmatige ademhaling. Wel een uur lang. Nooit zal ik vergeten hoe er toen een oude man naar me toe kwam, die razend zei: “Mens, zit toch niet met dat dooie kind te donderden”. Mevrouw Grave slaagde erin het kind weer bij bewustzijn te brengen en uiteraard had men in het dorp toen nog meer ontzag voor haar kennis.
Feestjes
Op school liepen kinderen en het onderwijzend personeel weg met schoolhoofd Grave. “Een moeilijkheid was natuurlijk de huisvesting voor de leerkrachten”, zegt de heer Grave, “en daarom namen wij de mensen in huis. Wij organiseerden gezellige avondjes voor ze en als het kermis was, maakten wij er bij ons thuis met de onderwijzers een feest van, want ja, het was voor het gezag natuurlijk niet zo goed om ook allemaal over de kermis te hollen.”
De kinderen op school kregen brood, omdat zij thuis niet voldoende te eten konden krijgen. Dat brood werd gratis beschikbaar gesteld door enkele particulieren. Want De Kwakel was arm. Mevrouw Grave spoorde de ergste noodgevallen op. Zij hielp in gezinnen waar de hele winter door alleen droog brood werd gegeten; ze hielp jonge moeders aan versterkende middelen. “Natuurlijk betaalde ik dat niet allemaal zelf, dat zou toch niet kunnen. Er was natuurlijk een fonds voor, maar dat mochten de mensen niet weten, want zij wilden niet van de armen leven.
Mevrouw Grave was ook degene die na een stergeval elke week de nabestaanden bezocht. “Ach, meneer, ze noemen me wel eens de “moeder van de Kwakel, maar dat komt niet door mij, maar door de omstandigheden toen. Dat goeie werk was geen verdienste van ons, het viel alleen zo op door de ellende van die tijd. Tegenwoordig zou je nooit meer zo’n plaats kunnen innemen. Het ligt nu allemaal anders.
De heer Grave, die onder meer 25 jaar directeur van het zangkoor Sint Cecilia was, heeft de beste herinneringen aan de jeugd van et dorp. “Prettige kinderen meneer, nooit moeilijkheden”. En wanneer we hem vragen of hij niet meer terug zou willen naar De Kwakel, zegt hij: “Dat zou niet goed zijn. Wij zijn uit De Kwakel weggegaan, omdat je niet te veel aan het verleden moe blijven hangen”.
Bron: De Amstellander 17-12-1964.