1976 - Kapelaan Granneman over zijn werk in De Kwakel
Geloof: basis voor hechte gemeenschap
…. veel jongeren in De Kwakel hebben geen behoefte naar elders uit te wijken voor een nieuw bestaan. Vaarwel zeggen betekent immers mensen achterlaten die je vrienden zijn geworden. Mensen in een gemeenschap die elkaar goed kennen, van elkaar wat verwachten en ook klaar staan als iemand hulp verlangt. Vaak zijn er jongeren door het woningprobleem en het werk gedwongen in een andere gemeente een heenkomen te zoeken. Afgezien van werkverplichtingen ergens anders, blijken jonge mensen in hun eigen omgeving niet onder dak te kunnen omdat de woningbouw geen gelijke tred houdt met de natuurlijke bevolkingsgroei.
De Kwakel blijft evenwel z’n karakteristieke gemeenschap behouden, ook al is van een beperkte ‘import’ sprake. ’t Heeft allemaal geen invloed op de hechtheid. Tradities en geloof hebben de tand des tijds doorstaan. Radio en televisie en het gewoel van grote omliggende steden deden de saamhorigheid niet verminderen. De kerk bleef in het midden: 92 procent van de gemeenschap is rooms-katholiek. Een percentage dat volgens kapelaan J. Granneman (35), vooral de hechtheid van deze buurtschap zo benadrukt. Hij heeft geen enkele angst dat deze ‘rijke’ parochie ooit eens z’n geloof zal loslaten. Kapelaan Granneman vertelt over zijn drie jaren in De Kwakel en waarom hij destijds koos voor een priesteropleiding. Een verhaal dat telkens door vliegtuiglawaai werd onderbroken….
DE KWAKEL – Al vaak zag ik kapelaan Granneman aanwezig zijn bij verschillende evenementen, opvallend was altijd zijn bijzondere interesse voor wat er in De Kwakel gebeurde. Zo was hij ook present op een persbijeenkomst waar de plannen werden ontvouwd over de 400ste jarige verjaardag van De Kwakel. Weliswaar bleken de redactieleden van het parochieblad De Brug de uitvoerders te zijn van het grote feestgebeuren, aanmoediger achter de schermen was toch kapelaan Granneman.
Aan het eind van ons gesprek komt hij er dan ook eindelijk voor uit dat hij min of meer de initiator was van het feest. Zoals het laten staan van de snorren onder de mannelijke bevolking, de spelen in het ruilverkavelingsgebied, en de reünie. De vieringen moesten zo dicht mogelijk aansluiten op de traditionele Kermisweek, want als voor het feest de belangstelling gering zou zijn, had je nog altijd de kermis die elk jaar een succes is.
Joviaal
Op de persbijeenkomst liet hij tot uitdrukking komen dat hij zichzelf bij het organiseren van de evenementen een begeleidende rol had toebedeeld, en dat de anderen, zoals de mensen van het Feestkomitee, op de voorgrond moesten treden. Granneman is een goedlachse figuur die liever met kapelaan wordt aangesproken dan met zijn voornaam Jan. Hij benadert je op een amicale wijze, waardoor tussen hem en de anderen de afstand miniem lijkt. Die joviale uitstraling komt hem overigens goed van pas in het contact met de parochianen, zowel bij de jongeren als bij de ouderen.
Hij weet derhalve de ernst van het geloof makkelijk te verweven met de alledaagse zaken waar de mensen mee bezig zijn. Soms bezoekt hij mensen, of krijgt hij mensen met wie de gesprekken over het geloof helemaal niet centraal hoeven te staan. Dat heeft te maken met zijn ambt als kapelaan. Waarvan de werkzaamheden zich in de afgelopen drie jaar verder hebben uitgestrekt dan alleen maar het geloof uitdragen of het ‘zieltjes winnen.’ Het gaat hem om de persoonlijke inbreng, opdat het werk niet te eenzijdig wordt. Of zoals Granneman zijn functie zelf haarscherp omschrijft; “ik ben net een kruidenier die er alleen maar artikelen bij krijgt.
Geen boer
Die persoonlijke noot in zijn optreden is mede het gevolg van zijn vrijbuiterige aard. Granneman komt uit een gezin van twaalf kinderen. Vader en moeder hadden een agrarisch bedrijf bij Slootdorp in de Wieringermeer, Noord Holland.
Thuis heerste altijd een sfeer van veel buiten zijn. In een groot gezin kon ook veel en er werd veel meer geduld. Kapelaan Granneman heeft derhalve nooit zo onder directe invloed van zijn ouders gestaan, daar was het gezin te groot en te speels voor. Van tijd tot tijd werden de kinderen in het agrarische gebeuren ingezet. Er moest geoogst worden en ook Jan Granneman deed hieraan mee. Tijdens de oorlog, toen de Wieringermeer onder water kwam, week de familie uit naar Spanbroek. Daarna werd het bedrijf weer op poten gezet. In het begin heeft hij overigens nooit theologie willen studeren, althans hij heeft er nooit bewust aan gedacht. Van huis uit werd verwacht dat hij als boerenzoon het bedrijf zou gaan voortzetten.
Op het gymnasium in Alkmaar kwam hij echter tot andere gedachten. Er werd in de hogere klassen van hem verlangd wat hij wilde worden. Zijn vrienden hadden al een richting gekozen. Sommigen studeerden verder af, zagen meer brood in een beroepsopleiding. Jan Granneman kon de keuze alsmaar niet maken, en omschrijft die periode van zoeken naar een richting als een ‘rottijd.’ Het boerenbedrijf wilde hij beslist niet in. Het missiewerk leek hem wel iets. In godsdienstlessen was hij op school overigens helemaal geen bolleboos, want voor een proefwerk noteerde men eens een drie. In ons gesprek heeft Granneman het soms ook over die ‘soepjaren’.
Hij was geen kei op school en het maken van een definitieve keus voor de toekomst stemde hem bitter. Langzamerhand toonde hij meer belangstelling voor het missiewerk, en verdiepte hij zich voorts in het belang ervan. Hij maakte bij de Witte Paters in Boxtel een zogenaamde introductieweek mee, maar hij werd geconfronteerd met de mensen die het missiewerk uitvoerden. Het missiewerk trok hem nu bijzonder en hij wilde zich liever aansluiten bij de Wereldheren. In het bisdom Haarlem gaf hij zich op voor het seminarium in Warmond, alwaar hem twee jaar filosofie en vier jaar theologie voor de boeg stonden.
Strak reglement
Het strakke reglement op het seminarium ervaarde hij enerzijds als een verplichting maar aan de andere kant ook als een lichte uitdaging de huisregels aan zijn laars te lappen. Het was vroeg naar bed gaan, op een bepaalde tijd binnen zijn, en voorts een aantal verplichtingen nakomen waardoor je persoonlijke vrijheid aan banden werd gelegd.
Jan Granneman was veel te makkelijk van aard. Dat had hij nu eenmaal van huis uit meegekregen. Hij overschreed dikwijls de huisregels waar zijn geestelijk leidsman hem vaak op moest wijzen. Het boterde allemaal niet op het seminarium en Granneman werd geadviseerd in dienst te gaan. Jan nam het advies ter harte en ging het kazerneleven in. Dat was in 1962. Dit had tot gevolg dat hij de twee jaren filosofie niet kon afmaken.
Jan Granneman ging van het standpunt uit dat hij het leger goed wilde kennen. Hij was onder meer gelegerd in Amersfoort en ’t Harde. Werd er onderofficier en kon uitstekend opschieten met de aalmoezenier.
Na de militaire diensttijd zocht hij wederom contact met het seminarium in Warmond om zijn studie verder af te maken. Het studieprogramma was gewijzigd en zodoende kwam hij naar Amsterdam om daar aan de Katholieke Theologische Hogeschool verder te studeren. Op het programma stond: vijf jaar filosofie en theologie plus een jaar pastoraal werk, dat wil zeggen een soort stage bij een parochie. Als student had hij een kamer in één van de panden in de Vlottastraat, door de Katholieke Theologisch Hogeschool aangekocht. Het stagejaar deed hem weer in contact komen met zijn vroegere rektor van het Lyceum Gymnasium in Alkmaar, de heer J.A.J. Adank, nu pastoor in De Kwakel.
Hij was in het stagejaar van Granneman de stuwende kracht voor de bouw van een kerk in het Amsterdamse Osdorp. Met een man of vier had Granneman een onderkomen in de pastorie die er al stond; de kerk moest nog komen.
Persoonlijke noot
Jan Granneman vond in die tijd Amsterdam als werkterrein niet boeiend genoeg om zich er voor de toekomst te vestigen. Hij wist wel dat hij kapelaan wilde worden en verlangde naar het moment dat hij in alle vrijheid, zonder door zijn superieuren op zijn vingers te worden gekeken, zijn eigen preken kon samenstellen en aan zijn werk een persoonlijke noot kon geven. In 1969 werd de studieperiode afgerond met een priesterwijding. De bisschop stelde hem Texel voor, waar Granneman aanvankelijk niet zoveel zin in had. Maar hij stuurde op het laatste moment een brief naar het bisschop, waarin hij mededeelde graag op Texel gestationeerd te willen worden. In augustus deed hij pastoraal werk op het eiland in een team van vier man.
Het eiland Texel met zes kerken beviel hem best. Maar hij begreep ook wel dat je van ‘standplaats’ moest wisselen, zeker in het begin. Kapelaan Grunneman reisde zo nu en dan naar het vaste land en zocht pastoor Adank wel eens op in De Kwakel. Grunneman liet het bisdom, of beter gezegd de personeelschef, weten dat hij best van gebied wilde veranderen. Eraan toevoegend op de hoogte te zijn dat kapelaan Zomerdijk uit De Kwakel zou vertrekken. Ze vroegen Granneman de plaats die open zou komen, in te nemen. Granneman pakte deze kans en nam afscheid van het eiland Texel. Hij kwam 1 augustus 1973 in De Kwakel.
Duizendpoot
Over zijn werk in De Kwakel als kapelaan is hij meer te spreken. Als je informeert wat zijn taak precies omvat, zegt hij een duizendpoot te zijn geworden, in die enkele jaren dat hij hier is gevestigd. Het werk nam alleen maar toe. Mede door de hoge leeftijd van pastoor Adank. Als gevolg daarvan zijn namelijk enkele taken naar Granneman geschoven en kan hij zich nog meer ‘presenteren’. Hij geeft godsdienstlessen, onder meer in De Kwakel, Kudelstaart en Amstelveen. De parochie omvat De Kwakel en Vrouwenakker, hoewel Vrouwenakker in de gemeente Mijdrecht ligt. De grenzen van een parochie lopen vaak anders.
Kapelaan Granneman kent De Kwakel op zijn duimpje. Naar zijn zeggen heeft hij zeker met driekwart van de parochianen in de loop van de tijd beter kennis kunnen maken. De kontakten en huisbezoeken liggen á priori niet altijd op ‘kerkelijk niveau’. Belangstelling voor het doen en laten van de mensen staat centraal. Praten over het geloof koppel je er vaak aan vast, of je kaart het op een tactische manier aan, zegt hij.
Granneman ontvangt ook mensen – jongeren en ouderen – die uitsluitend over het geloof willen praten. Bij een ‘gemengde’ verloving bijvoorbeeld wordt toch zijn hulp ingeroepen om de zaken over het geloof goed af te laten wegen. Natuurlijk krijgt de kapelaan ook met vertrouwelijkheden te maken die soms niets met het geloof uitstaande hebben. Maar over het geheel genomen zegt Granneman dat de mensen in De Kwakel veel minder geïsoleerd leven dan men in de buitenwereld wel eens veronderstelt. Zo is er onderling bij de mensen veel meer openheid dan hij op Texel ervaarde. De mensen weten vaak van elkaar wat er aan de hand is zonder dat er geheimzinnig over wordt gedaan. De mensen zonderen zich in ieder geval niet af als iemand iets overkomt. De burenhulp leeft er nog sterk. Bovendien zijn er de laatste tientallen jaren organisaties op touw gezet, om elkaar te helpen, zoals huisvrouwengroepen.
Anders lag het op Texel, vertelt Granneman. Daar durven de mensen niet direct voor hun moeilijkheden uit te komen. Het eiland leed al aan een isolement en als iemand het te kwaad had, ging hij of zij zich nog meer afzonderen. De gemeenschap mocht niets weten. Het percentage zelfmoorden lag ook bijzonder hoog. Eenzaamheid was vaak de voornaamste aanstichter, vult Granneman aan.
Rivaliteit
Als we over Uithoorn en De Kwakel praten lacht Granneman hartelijk. Hij vertelt dat De Kwakel en Uithoorn al jaren ‘oorlogjes’ voeren. Tenslotte krijgt Uithoorn altijd veel meer faciliteiten dan De Kwakel. Uithoorn kreeg bijvoorbeeld een sporthal en een zwembad. De Kwakel blijft wat dit betreft achteraan lopen. Toch heeft Granneman het gevoel dat De Kwakel betrokken wordt bij de bestuurlijkheden.
Onder burgemeester Letschert stak de scheiding tussen Uithoorn en De Kwakel nogal scherp af. Bij burgemeester Brautigam is dat nog niet te zeggen, vindt de kapelaan. De verhouding met Uithoorn lijkt er beter op te worden. Granneman merkt op dat Brautigam dikwijls de dienst in de kerk bijwoont, en dat kweekt veel ‘goodwilll’.
De rivaliteit tussen De Kwakel en Uithoorn stamt al van honderdvijftig jaar geleden. Toen Uithoorn zich qua inwonertal ging ontwikkelen. De mensen in De Kwakel hebben zich echter nooit in een hoekje laten drukken. Karakteriserend was wel dat de Kwakelaars vaak hun eigen boontjes dopten en dat doen ze nog. Maar wanneer het hen hoog komt te zitten als Uithoorn belangrijke voorzieningen ten behoeve of ter beveiliging van de gemeenschap achterhoudt, wordt er echt zwaar aan de bel getrokken, hoorbaar tot over de gemeentegrenzen.
Welke voorzieningen er ook in De Kwakel zullen komen, het typisch Kwakelse zal overeind blijven. Woningbouw op grote schaal zal niet plaats kunnen hebben en ook geen stromen ‘import’ aantrekken. In ieder geval niet zoals in Uithoorn, waar de hoge Europaflats het karakter van het oude Thamen overschaduwen, vindt Granneman.
Tekst: Han van Geenhuizen - Krant van woensdag 29 sept. 1976.
Gedigitaliseerd door Nel Boerman 16-01-2016